‘Ik word er depri van.’ ‘Wie denken ze wel dat ze de waarheid in pacht hebben?’ Tijd voor een bilan na vier jaar interviews, focusgroepen, en dialooggesprekken over nieuwsmijden en wantrouwen tegenover de traditionele nieuwsmedia.

Vanuit de Erasmushogeschool Brussel gingen we het gesprek aan met 80 nieuwsmijders en wantrouwers van het nieuws. De resultaten deelden we onder meer met een focusgroep (adjunct-)hoofdredacteurs van de Vlaamse media. Verdere interviews met 29 journalisten uit diverse Vlaamse nieuwsmedia gaven een bijkomende laag aan dit onderzoek. Als laatste actie brachten we journalisten en nieuwsmijders en/of wantrouwers van het nieuws samen in kleine dialooggroepen. Niets zo spannend en verhelderend als mensen met uiteenlopende gezichtspunten in een kring samenbrengen. “Ik was een beetje met een doembeeld naar hier gekomen maar ben heel blij dat wij op deze manier met elkaar hebben kunnen spreken,” zei één van de deelnemende journalisten na afloop. Eén van de nieuwsmijders zei aan de journalisten: “Voor mij is dit gesprek belangrijk geweest om te beseffen dat mijn bezorgdheden rond de media, dat jullie die ook hebben, en dat jullie ook maar mensen zijn die proberen goed te doen”. Niet iedereen was overtuigd. “In feite overtrof dit mijn slechtste verwachting omtrent de openheid van mediamensen voor een alternatief narratief: een paternalistische god-de-vader-attitude die weet wat ‘common sense’ en goed voor ons is”, schreef een deelnemer die wantrouwig staat tegenover de nieuwsmedia na afloop. De realiteit kwam binnen, zowel bij journalisten als bij de mensen die wantrouwig of mijdend staan tegenover de media, en leidde veelal tot uitgesproken begrip en appreciatie. Soms ook niet.
Ik ging eveneens in gesprek over nieuwsmijden en wantrouwen met uiteenlopende publieken, van panelgesprekken met geïnteresseerde en/of verontwaardigde burgers, mediaresearchers op internationale conferenties en groepen studenten, tot een conclaaf van onderzoeksjournalisten en presentaties op redacties. Bij een event voor een ruim publiek werd een term als ‘hoernalisten’ door de zaal geslingerd. “Ik voel me geïntimideerd door jullie cynisch gelach en commentaren,” zei een van onze studenten tegen enkele kwade critici van de coronaberichtgeving op een andere gespreksavond. Waarop iemand in het publiek probeerde uit te leggen hoezeer ze zich uitgesloten en gekwetst had gevoeld tijdens de vaccinatieregels. De diverse uitwisselingen brachten waardevolle feedback en deden opgedane inzichten verder rijpen. Ik kreeg geregeld de vraag: ‘wat valt er volgens u aan te doen?’
Het antwoord is mediapraktijk in wording en in volle expansie. Haast elke redactie is tegenwoordig bezig met het thema constructieve journalistiek om tegenwicht te bieden tegen depri makende negatieve headlines. Een hoofdredacteur van een grote krant pleit in een podcastreeks voor meer verhalen van “veerkracht”. Mondjesmaat verschijnen er meer artikels in die zin. Andere redacties willen de pols van de ‘consumentenbehoeften’ beter lezen en volgen, of zweren bij het afwisselen van zwaar nieuws met luchtige items, soms in combi met verhalen van menselijke solidariteit. En zowat elke redactie, zo blijkt uit de journalisteninterviews, beseft dat een gebrekkige diversiteit op de redactievloer een achillespees vormt in de mediawereld. Een troebele weerspiegeling is een blinde vlek. “Blinde vlekken” was niet toevallig de werktitel van mijn onderzoeksproject.
Antwoorden op ‘wat valt eraan te doen?’ zijn noodzakelijkerwijze work in progress , en onderdeel van de totaliteit van maatschappelijke evoluties. Bij wijze van conclusie wil ik graag suggereren aan journalisten: treed uit je comfortzone, doe wat vaker aan parachutejournalistiek. Niet enkel neerdalen in bepaalde gemeenten of dorpen in aansleep of nasleep van de verkiezingen, wanneer journalisten riskeren weggehoond of beschimpt te worden in het dorpscafé of op het marktplein – “Is het weer verkiezingstijd, ja?”-. Ook niet neerdalen. Parachute thuislaten en luisteren, elke maand van het jaar, om de plaatselijke en persoonlijke besognes beter te begrijpen. Carlijn Goossens, directeur digitale strategie NOS, suggereert dat journalisten best 30 % van hun tijd besteden aan interactie met hun publiek. 30 % is veel in een context van ‘time is money’. Ook met 5 of 10 % vallen er al heel wat koffies drinken met die neef die je normaal mijdt omdat hij er een heel andere visie dan jou op nahoudt, met de oude buurvrouw die het niet heeft voor migranten, of met de kerel die in de voetbalkantine die de pers compleet onbetrouwbaar verklaart. Niet om er per direct een journalistiek verhaal uit te puren, wel om het eigen referentiekader en dat van de redactie te verruimen, wat zich vroeg of laat vertaalt in een verruimde storytelling. ‘Reach out en luister’ als integraal, nee, als essentieel onderdeel van de journalistieke routines, los van een specifiek journalistiek verhaal. Investeren in een breder kader. Wie weet welke parels dat op termijn oplevert, inclusief wat vertrouwen en meerstemmigheid betreft.